Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6605

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-07-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5468 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

De bij appellante aanwezige psychische klachten hebben niet geleid tot dusdanige beperkingen dat er op grond daarvan sprake is van een verminderd functioneren.


Uitspraak

07/5468 WUV Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Appellante], en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 3 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 5 juli 2007, onderwerp BZ 46922, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Appellante is niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in december 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde dan wel als gelijkgestelde met de vervolgde in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en enige bijzondere voorzieningen op grond van de Wet. 2. Bij besluit van 26 januari 2007 heeft verweerster geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan. Wel heeft verweerster aanleiding gezien appellante met de vervolgde gelijk te stellen en als zodanig in aanmerking te brengen voor enkele bijzondere voorzieningen, maar een periodieke uitkering is haar geweigerd op de grond dat de redelijkerwijs met de oorlogsomstandig-heden (het door vervolging omkomen van haar vader) in verband staande psychische klachten niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van leef-tijdsgenoten. De gevraagde voorzieningen terzake van acupunctuur, gebitsrehabilitatie en fitness heeft verweerster geweigerd op de grond dat deze voorzieningen verband houden met de lichamelijke klachten van appellante welke redelijkerwijs niet in verband kunnen worden gebracht met het omkomen van haar vader. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerster bij het thans betreden besluit ongegrond verklaard. 3. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. 3.1. Door appellante is niet betwist dat zij geen vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan. Dat brengt mee dat voor appellantes aanspraken op de Wet uitsluitend in aanmerking kan worden genomen dat zij met de vervolgde is gelijkgesteld vanwege de bij haar aanwezige psychische klachten welke redelijkerwijs in verband kunnen worden gebracht met het omkomen van haar vader. De door appellante genoemde (puur) lichamelijke klachten kunnen dan ook bij de beoordeling van onderhavige aanvraag niet worden betrokken. 3.2. Om voor een periodieke uitkering op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet in aanmerking te komen moet bij de vervolgde of gelijkgestelde - zoals appellante - sprake zijn van een buiten staat zijn om het in artikel 8 van de Wet bepaalde grondslaginkomen te verwerven als gevolg van ziekten of gebreken, welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Bij personen die, zoals appellante, niet meer zijn aangewezen op inkomsten uit arbeid in beroep of bedrijf, hanteert verweerster hierbij de, door de Raad in vaste rechtspraak aanvaarde, maatstaf dat sprake moet zijn van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. 3.3. De Raad stelt vast dat het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster in overeenstemming is met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen zijn gebaseerd op een rapport van een bij appellante verricht medisch onderzoek door de psychiater dr. C. Gosselin, alsmede ontvangen informatie uit de behandelende sector. Uit deze adviezen komt naar voren dat het niet langdurig kunnen binden van appellante, waardoor zij geen relatie heeft kunnen aangaan, en het gemis van kinderen wel als beperkingen in het functioneren in het gezinsverband kunnen worden gezien, maar dat de psychische klachten overigens niet zodanig ernstig zijn dat deze tot beperkingen leiden. 3.4. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden medisch gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van de geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt dat de bij appellante aanwezige psychische klachten niet hebben geleid tot dusdanige beperkingen dat er op grond daarvan sprake is van een verminderd functioneren. 3.5. Ten aanzien van verweersters weigering om appellante in aanmerking te brengen voor een voorziening in de kosten verbonden aan acupunctuur, gebitsrehabilitatie en fitness merkt de Raad nog op dat deze voorzieningen verband houden met de lichamelijke klachten van appellante welke klachten, zoals overwogen onder 3.1, niet kunnen leiden tot aanspraken op grond van de Wet. 4. Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. 5. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008. (get.) H.R. Geerling-Brouwer. (get.) P. Boer. HD